Vertalingen uit elkaar halen NL>DE
uit elkaar halen (ww.) | entkoppeln (ww.) ; zerlegen (ww.) ; wegnehmen (ww.) ; trennen (ww.) ; teilen (ww.) ; splissen (ww.) ; scheiden (ww.) ; loskoppeln (ww.) ; herausbringen (ww.) ; fasern (ww.) ; entziffern (ww.) ; entknoten (ww.) ; entfestigen (ww.) ; entfernen (ww.) ; deuten (ww.) ; demontieren (ww.) ; beseitigen (ww.) ; aufknoten (ww.) ; abtakeln (ww.) ; abkoppeln (ww.) |
uit elkaar halen | auseinander nehmen |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `uit elkaar halen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: afbrekenNL: brekenNL: demonterenNL: loskoppelenNL: neerhalenNL: omverhalenNL: ontrafelenNL: onttakelenNL: ontwarrenNL: scheiden